De populatie van visetende vogels in de Nederlandse binnenwateren groeit gestaag sinds 1981. De aalscholver Phalacrocorax carbo populatie ging van 6.600 paar in 1979-1983 naar gemiddeld 21.000 paren in 1999-2003. De futenpopulatie Podiceps cristatus laat over de periode 1981-2003 een matige toename in aantallen zien. De grote zilverreiger Egretta alba broedt vanaf 1991 jaarlijks in ons land en het aantal stijgt sinds 1998-2000 spectaculair. De ijsvogel Alcedo atthis populatie laat sinds 1981 een sterke toename zien van >5% per jaar. De visarend Pandion haliaetus laat in Nederland sinds 1988 een matige toename zien.
Het eerste broedgeval van de grote zilverreiger (Ardea alba voorheen ook bekend als Egretta alba of Casmerodius albus) in Nederland vond plaats in 1978 (Oostvaardersplassen). Het aantal broedparen is in Nederland vooral sinds de eeuwwisseling spectaculair gestegen naar circa 150 paar (in 2007). De Oostvaardersplassen blijven het belangrijkste broedgebied, maar daarnaast zijn er broedgevallen vastgesteld in de Oude Venen, het Naardermeer en de Nieuwkoopse Plassen.
Het is nog niet met zekerheid vastgesteld of visarenden Pandion haliaetus daadwerkelijk in Nederland broeden, maar er is inmiddels de kans dat er een of enkele paren (pogen te) broeden in uitgestrekte moerasgebieden (Biesbosch, De Wieden en Weerribben). Sinds enkele jaren verblijven er gedurende het voorjaar en de zomer visarenden in Nederland. Voorheen was de soort altijd een doortrekker die hier niet tot broeden kwam. De belangrijkste pleisterplaatsen liggen in het IJsselmeergebied, het Friese merengebied, het Utrechts plassengebied en langs de grote rivieren. Maar ook elders bij allerlei zoete wateren wordt de soort regelmatig gezien. De aantallen van de visarend lijken in ons land al decennia geleidelijk toe te nemen en het verspreidingsgebied is groter geworden.
De natuurlijke verspreiding van de ijsvogel Alcedo atthis als broedvogel betreft het gehele land met uitzondering van het Waddengebied. De meeste ijsvogels broeden op de zandgronden van oostelijk Noord-Brabant, Limburg en de Achterhoek, in de duinstreek en langs de grote rivieren. De nesten worden uitgegraven in steile oevers van beken, kleine rivieren, kanalen, vaarten, grachten, vijvers, plassen en afgravingen. De soort is zeer gevoelig voor strenge vorst. IJsvogels zijn in staat om in korte tijd veel jongen groot te brengen. Op deze wijze compenseren ze het verlies aan vogels gedurende strenge winters. Na de strenge winter van 1962/63 waren er minder dan 20 paar overgebleven. Pas in 1975 werden weer zo'n 300 broedparen geteld. Vanaf 1990 is er volgens SOVON een significante toename van >5% per jaar en het huidige broedbestand (2005-2008) wordt geschat op 500 - 1.050 paar.
Lange tijd was het IJsselmeer het belangrijkste futengebied in Nederland. Na uitvoering van de Deltawerken haalde de Grevelingen het IJsselmeer in als belangrijkste gebied. De fuut vangt vooral kleine vis (van 2-10 cm) door tot 4 m diepte te duiken. In het IJsselmeer bestaat een groot deel van zijn voedsel uit spiering. De fuut handhaaft zijn wijde verspreiding over Nederland, alhoewel de broedvogelpopulatie volgens de gegevens van SOVON sinds 1990 een significante afname van <5% per jaar laat zien. Deze recente veranderingen hangen waarschijnlijk samen met de beschikbaarheid van prooivis. In het voor de futenpopulatie belangrijke IJsselmeer is het voedselaanbod door achteruitgang van de spieringstand aanzienlijk verminderd. Het aantal broedparen werd in 1998-2000 op 13.000-16.000 paar geschat.
De meeste broedkolonies van de aalscholver liggen in waterrijke gebieden in het westen en noorden van Nederland en langs de grote rivieren. Kolonies van meer dan 500 broedparen bevinden zich vrijwel steeds in de omgeving van het IJsselmeer, de Waddenzee, Noordzee en de Deltawateren. Volgens de gegevens van SOVON ging het landelijke broedbestand sinds de jaren 1980 vooruit en was er vanaf 1990 een significante toename van <5% per jaar. Het huidige broedbestand (2005-2008) wordt op 21.000-23.300 paar geschat.
Op de Nederlandse rode lijst van vogels staan alleen soorten die zich in Nederland voortplanten, dus geen overwinterende vogels. De rode lijsten worden eens in de 10 jaar bijgewerkt, de laatste keer gebeurde dat in 2004. In tegenstelling tot sterk afnemende broedpopulaties van de meeste rode lijst soorten die in de broedtijd afhankelijk zijn van insecten wordt bij alle visetende rode lijst soorten (Grote stern, Purperreiger, Dwergstern, Visdief, Grote Mantelmeeuw, Grote en Kleine Zilverreiger, en de Middelste Zaagbek) sinds de jaren 1990 een spectaculaire toename vastgesteld. Deze in het oog springende tegenstelling tussen insecteneters en viseters doet sterk vermoeden dat er in de laatste twee decennia een toenemend gebrek aan insecten als essentiële eiwitbron voor vogelsoorten is ontstaan. In belangrijke broedbiotopen van vogelsoorten aan de kust en in het binnenland wordt sinds 2004 extreme verontreiniging van het oppervlaktewater met imidacloprid vastgesteld, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormt.
Bron: Landelijke Vegetatie Databank
Aalscholver: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/…
Fuut: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/…
Grote Zilverrreiger: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/…
IJsvogel: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/…
Visarend: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/profielen/vogels/…
http://www.boerenlandvogels.nl/content/tegenovergestelde-ontwikkelingen…
- Log in to post comments