Marsh birds

De blauwborst doet het sinds 1975 goed dankzij het ontstaan van nieuwe, moerassige natuurgebieden

De blauwborst Luscinia svecica heeft verreweg de hoogste dichtheden in de Biesbosch en Oostvaardersplassen, gevolgd door Groningen, het rivierengebied, het noordelijk Deltagebied en Zeeuws-Vlaanderen. Op de hoge gronden komt de soort alleen voor in hoogveenreservaten (vooral Peel), op natte heide, in verlandingsgebieden bij vennen en in broekbossen. De blauwborst was tussen ca. 1900 en 1975 in Nederland en Vlaanderen een geleidelijk in aantal afnemende vogelsoort die broedde in kleine veenmoerassen, broekbossen langs beken en in grienden. Deze biotoop werd steeds zeldzamer door drooglegging en herverkaveling. Rond 1975 kwam hierin kentering. Door de afsluiting van het Haringvliet ontstonden verruigde, natte wilgenbossen in de Biesbosch. Ook in Flevoland ontstonden grote, moerassige natuurgebieden, evenals in het rivierengebied. Dit leidde ertoe dat de blauwborst tussen ca. 1975 en 2005 geleidelijk toenam. In 2000 werden maar liefst 9.000 tot 11.000 paren vastgesteld. De broedpopulaties van de blauwborst gingen in de periode 1990-2000 achteruit in Polen, Estland, Oostenrijk en Kroatië (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat als gevoelig op de Duitse rode lijst. De blauwborst eet voornamelijk ongewervelden, maar ook bessen en zaden.

De rietzanger is in 2004 als bedreigd op de Vlaamse rode lijst gezet en is bijna uitgestorven in Luxemburg

De rietzanger Acrocephalus schoenobaenus komt vooral voor in lage delen van Nederland. Kerngebieden zijn het Lauwersmeer, de laagveenmoerassen van Friesland en Noordwest-Overijssel (De Wieden, De Weerribben), de Oostelijke Oostvaardersplassen, Vechtplassen, Nieuwkoopse Plassen en de Biesbosch. De rietzanger was tot voor kort een talrijke broedvogel, die langs allerlei soorten wateren met enige oeverbegroeiing te vinden was. Tot in de jaren zestig ging het om tenminste enige tienduizenden broedparen. Vanaf eind jaren zestig werd plaatselijk gerept van een afname. Midden jaren zeventig werd de stand geschat op 17.500-30.000 paar, anno 1990 waren er hooguit nog 12.000-18.000 paren over. Met name in Midden- en Zuid-Nederland is de rietzanger sterk afgenomen. In 1990-2000 vond een beperkt herstel plaats. Lokaal, in Noord- en West-Nederland is volledig herstel opgetreden. De rietzanger is in 2004 op de Vlaamse rode lijst als bedreigd gezet. In Luxemburg dreigt de soort uit te sterven. De soort staat als kwetsbaar op de Duitse rode lijst. Ook in Denemarken, Finland, Italië, Slovenië, Kroatië en Griekenland nam het broedbestand in de periode 1990-2000 af (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort leeft van insecten, die voornamelijk in vegetatie of in achtervolgingsvlucht worden gevangen.

Dramatic Decline Of Ireland’s Breeding Population Of Curlews

A new survey by researchers at University College Cork, in association with Birdwatch Ireland, has found that there are less than 200 pairs of breeding curlews Numenius arquata remaining in the entire of Ireland, a decline of almost 100% in 20 years. During the last Breeding Atlas, in 1988-1991, the Irish population as a whole was estimated at around 5,000 pairs.

De broedpopulatie van het woudaapje is sinds 1990 op enkele tientallen blijven steken

De woudaap Ixobrychus minutus (die toen nog wouwaapje heette) was vòòr 1950 nog een plaatselijk talrijke broedvogel, vooral in de rietmoerassen en plassengebieden in Zuid-Holland en Utrecht. In de periode 1961-67 werd het aantal broedvogels op 250 paar geschat. Dit aantal daalde gestaag, in 1973-77 was het al gehalveerd en in 1978-83 schatte men het op nog maar 50 paar. In de periode 1988-89 volgde weer een halvering. Sinds 1990 is er volgens SOVON significante toename van <5% per jaar. Het broedbestand werd in 2005-2008 door SOVON op 12 - 16 paar geschat. Over de laatste 10 jaar is volgens SOVON geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk. De woudaap is in 2004 als ernstig bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet en staat ook als zodanig op de Vlaamse rode lijst. De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. In de periode 1990-2000 gingen broedbestanden in Polen, Wit-Rusland, Slowakije, Kroatië en Portugal achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Het voedsel van de woudaap bestaat uit vis, amfibieën en aquatische insecten, die worden gevangen in ondiep water.

De broedpopulatie van de kwak neemt gestaag toe sinds 1990

Volgens historische bronnen waren er in de veertiende eeuw al grote kwakkenkolonies in Nederland. Tot in de negentiende eeuw broedde de kwak Nycticorax nycticorax in soms grote kolonies in moerasgebieden, speciaal in het westen des lands. In de twintigste eeuw waren slechts tijdelijk kleine kolonies aanwezig in de Biesbosch en de Peel; elders (o.a. Flevoland en rivierengebied) werd incidenteel gebroed. Het totaal aantal broedparen per jaar bedroeg hooguit enkele tientallen. Sinds 1990 laat de kwak een significante toename van >5% per jaar zien. Het broedvogelbestand van de kwak werd door SOVON in 2005-2008 op 21 - 50 paar geschat. De vogels verzamelen 's nachts hun vooral uit kikkers en vissen bestaande voedsel. In de jaren 1990 waren overal in Europa de broedpopulaties van de kwak stabiel en in Frankrijk was er zelfs een sterke toename (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd.

Tegenovergestelde ontwikkelingen van insectenetende en visetende vogelsoorten in vergelijkbare broedbiotopen sinds de invoering van imidacloprid

In tegenstelling tot de (sterk afnemende) broedpopulaties van steltlopers (scholekster Haematopus ostralegus, kluut Recurvirostra avosetta, strandplevier Charadrius alexandrinus, bontbekplevier Charadrius hiaticula, watersnip Gallinago gallinago, grutto Limosa limosa, kievit Vanellus vanellus, wulp Numenius arquata, tureluur Tringa totanus, kemphaan Philomachus pugnax), die in de broedtijd afhankelijk zijn van insecten, werd bij de visetende broedpopulaties van aalscholver Phalacrocorax carbo, lepelaar Platalea leucorodia en kleine mantelmeeuw Larus fuscus in de trilaterale Waddenzee sinds 1991 een spectaculaire toename vastgesteld, zo blijkt uit de nieuwste analyse van internationale waddenzeetrends die in 2009 beschikbaar kwam op www.waddensea-secretariat.org. Ook andere visetende broedvogels, zoals de grote stern Thalasseus sandvicensis, de visdief Sterna hirundo en de dwergstern Sterna albifrons doen het uitstekend in het Waddengebied. Onderzoek van SOVON toonde aan dat het broedsucces van omnivore kokmeeuwen Larus ridibundus in de periode 1997-2003 veel hoger was aan de kust dan in het binnenland, mogelijk door een grotere beschikbaarheid van vis aan de kust. Dezelfde tegenovergestelde ontwikkelingen zijn sinds de jaren 1990 ook waargenomen bij het beschermingsplan moerasvogels.

De landelijke broedpopulatie van de visdief is sinds 1975 bijna verdubbeld

De visdief Sterna hirundo broedt in kleine of grote kolonies in korte vegetatie, zoals in duinen, kwelders, moerassen, weilanden. De kern van het verspreidingsgebied van de visdief ligt overduidelijk in de lage delen van Nederland, met accenten op het Delta-, Wadden- en IJsselmeergebied. Het voorkomen langs de grote rivieren en in natte gebieden in het noorden en westen van het land is aanzienlijk bescheidener. De grootste kolonies zijn te vinden in het Waddengebied (Griend en Balgzand) en in het Deltagebied (Scheelhoek-eilanden en Slijkplaat in het Haringvliet, Hooge Platen in de Westerschelde). Elders komen alleen in het IJsselmeergebied kolonies van tenminste 100 paren regelmatig voor, daarbuiten is dit een zeldzaam verschijnsel. Broeden diep in het binnenland komt tegenwoordig nauwelijks voor. De landelijke broedpopulatie is sinds 1973-1977 bijna verdubbeld.

De roerdomp is ernstig bedreigd in Nederland en Vlaanderen, maar lijkt sinds 1996 iets vooruit te gaan

De roerdomp Botaurus stellaris is al eeuwenlang broedvogel in Nederland, zo blijkt al uit jachtverslagen uit de 15de eeuw. Al enkele eeuwen neemt het aantal broedende roerdompen in Nederland af; een proces dat nog steeds niet tot staan is gebracht. In de jaren zeventig waren van de duizenden van weleer nog zo'n 500-700 paren over, begin jaren negentig was de stand verder gedaald tot 150-180 paar. Volgens SOVON is er sindsdien geen betrouwbare trendclassificatie mogelijk. Het aantal broedparen in de periode 1996-2007 lijkt iets vooruit te gaan. De roerdomp is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. De soort staat ook op de Vlaamse rode lijst als ernstig bedreigd. Er broedde daar in de periode 1994-2005 hoogstens 13 paar. De roerdomp staat ook op de Duitse rode lijst als ernstig bedreigd. De soort ging in de jaren 1990 achteruit in Frankrijk, Duitsland, Slowakije en in de Ukraine (gegevens Birdlife International). De roerdomp eet voornamelijk vis, amfibieën en insecten, ook kleine vogels, zoogdieren en ongewervelden.

Het broedareaal van de zwarte stern is sinds 1970 met tweederde afgenomen - in Vlaanderen is de soort verdwenen

Rond 1950 was de zwarte stern Chlidonias niger met 13.000 tot 20.000 broedparen een talrijke vogel in laaggelegen delen van Nederland. Hiervan waren er in 1992/97 nog 1200 over. Volgens SOVON is er sinds 1990 geen significante aantalsverandering. Rond 2007 broedden er nog steeds ongeveer 1200 paar in Nederland. Dit betekent dat het niveau tegenwoordig 85% lager ligt dan in 1950. In vergelijking met de jaren 1970 is het broedareaal met tweederde afgenomen. De zwarte stern is in 2004 als bedreigd op de Nederlandse rode lijst gezet. Deze stern staat ook op de Vlaamse rode lijst maar dan als verdwenen uit Vlaanderen. De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. In de jaren 1990 ging de soort ook in veel Oost-Europese landen achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De broedbiotoop bestaat vooral uit zoetwatermoerassen, vennen, uiterwaarden, plassen en sloten, en oevers van meren en langzaam stromende rivieren. Van belang is de aanwezigheid van drijvende waterplanten waarop de nesten worden gebouwd. Zwarte sterns eten in de broedtijd veel insecten en andere kleine ongewervelde dieren. Naast een voldoende groot aanbod van insecten is de aanwezigheid van visrijk water binnen een straal van 5 km van het nest van belang, omdat vissen een noodzakelijke aanvulling op het dieet van de zwarte stern vormen.

De broedpopulatie van de wulp gaat achteruit sinds 1990

De wulp Numenius arquata leeft in ons land zowel in zoetwatermeren, plassen en rivieren, als in intergetijdengebied en in agrarisch gebied. Geschikte voedselterreinen voor de wulp zijn ondiepe oevers van plassen en rivieren, droogvallende platen in intergetijdengebied en graslandpercelen. Wulpen zijn vooral te zien in het oosten van het land: Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant herbergen het leeuwendeel van de Nederlandse wulpen. Ook de Waddeneilanden huisvesten veel wulpen. De gegevens van SOVON duiden er op dat de broedpopulatie van de wulp sinds 1990 significant achteruit gaat. Ook in veel andere delen van Europa vertoont de Wulp sinds de jaren 1990 een dramatische achteruitgang (gegevens Birdlife International, zie bijlage). De soort staat op de rode lijst van Duitsland als met uitsterven bedreigd. Wulpen moeten op de heide met een steeds grotere maat lantaarn gezocht worden: de stand is er sinds 1990 met 87% gekelderd. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden.

De wulp broedt in duinen, weilanden, moerassen, etc., met dichte vegetatie. In het binnenland bestaat zijn dieet uit regenwormen, larven van langpootmuggen (emelten) en andere ongewervelden zoals kevers en pissebedden. In getijdengebieden bestaat het uit wormen, jonge strandkrabben (vooral ’s zomers) en andere kreeftachtigen, en plaatselijk ook uit schelpdieren.