Heidevogels

Achteruitgang van loopkevers en insectenetende vogelsoorten in het Nationaal Park Dwingelderveld

Het Dwingelderveld neemt niet alleen in Nederland maar in heel Noord-West Europa een unieke plaats in vanwege het grote oppervlak natte heide. Vanwege dit unieke karakter is het gebied in 1991 uitgeroepen tot Nationaal Park. In dat jaar heeft ook een grootschalige inventarisatie plaats gevonden van de loopkevers in dit gebied door Sjouke van Essen. Als toppredatoren van het bodemsysteem zijn loopkevers (op de bodem) en hun larven (in de bodem) gevoelig voor alle processen die zich in die bodem afspelen. Loopkevers zijn ecologisch de best onderzochte groep evertebraten. Ze worden geacht indicatief te zijn voor alle andere groepen aan de bodem gebonden evertebraten. Het aantal loopkeversoorten in het Dwingelderveld is duidelijk afgenomen ten opzichte van 1991.

Minder vogels en vlinders op hei

De heidegebieden in Nederland staan onder druk. De populaties van enkele diersoorten op de hei namen sinds 1990 af met ongeveer 65 procent. Vooral vogels en dagvlinders op open, droge heidegebieden komen minder vaak voor. De duinpieper Anthus campestris en de klapekster Lanius excubitor zijn helemaal verdwenen, terwijl broedvogels als de korhoen Tetrao tetrix in aantal afnamen. De afname van het aantal vlinders daalde relatief het sterkst. Het vals heideblauwtje Plebejus idas en de kleine heivlinder zijn inmiddels bijna of helemaal verdwenen.

De patrijs verdwijnt door insectenschaarste uit grote delen van Nederland

Patrijzen Perdix perdix zijn standvogels van open agrarisch gebied, heidevelden en hoogvenen. Akkerland is het meest in trek. Tot ver in de 20e eeuw was de patrijs een algemene broedvogel, met een populatie van naar schatting enkele honderdduizenden broedparen. Vanaf de jaren vijftig wordt gesproken van een afname, die met name in de jaren zestig en zeventig schrikbarende vormen heeft aangenomen en welke nog steeds voortduurt. Rond 1975 bedroeg het totaal aantal broedparen minder dan 50.000 en begin jaren negentig was het verder geslonken tot 20.000-25.000 paar. Inmiddels kunnen we spreken van nog slechts 10.000 paren. Volgens de Vogelbescherming is de populatie sinds 1980 met 95% geslonken. De afname is het sterkst in het oosten en midden van het land. Het zuidwesten komt er relatief goed vanaf, al is ook hier sprake van een niet mis te verstane afname. Inmiddels is de patrijs uit grote delen van Nederland aan het verdwijnen. Ook in België, Luxemburg, Frankrijk, Engeland, Ierland, Duitsland, Zwitserland en Polen is de soort ernstig bedreigd (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

Patrijzen eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel, maar de jongen leven de eerste weken louter van insekten en ander klein gedierte.