De grutto is hard op weg uit Nederland te verdwijnen

De grutto Limosa limosa gaat nog steeds met gemiddeld vijf procent per jaar achteruit in Nederland. Vogelbescherming maakt zich grote zorgen over deze voortdurende achteruitgang omdat Nederland voor deze soort een sleutelrol vervult in Europa. Dankzij tellingen weten we nu dat in 2011 maar de helft van het benodigde aantal jongen vliegvlug is geworden. In 2011 is voor het eerst het totaal aantal jonge grutto's in Nederland geschat. Deze kwam uit op 6.500, terwijl er, uitgaande van een populatie van 44.000 paren, circa 13.000 jongen nodig waren om verdere achteruitgang te voorkomen.

Tegenovergestelde ontwikkelingen van insectenetende en visetende Nederlandse rode lijst vogelsoorten sinds de invoering van imidacloprid

Op de Nederlandse rode lijst van vogels staan alleen soorten die zich in Nederland voortplanten, dus geen overwinterende vogels. De rode lijsten worden eens in de 10 jaar bijgewerkt, de laatste keer gebeurde dat in 2004. In tegenstelling tot sterk afnemende broedpopulaties van de meeste rode lijst soorten die in de broedtijd afhankelijk zijn van insecten wordt bij alle visetende rode lijst soorten (Grote stern, Purperreiger, Dwergstern, Visdief, Grote Mantelmeeuw, Grote en Kleine Zilverreiger, en de Middelste Zaagbek) sinds de jaren 1990 een spectaculaire toename vastgesteld. Deze in het oog springende tegenstelling tussen insecteneters en viseters doet sterk vermoeden dat er in de laatste twee decennia een toenemend gebrek aan insecten als essentiële eiwitbron voor vogelsoorten is ontstaan. Dezelfde trend is waargenomen in belangrijke broedbiotopen van kustvogels en moerasvogels. In of nabij deze broedbiotopen is sprake van extreme verontreiniging van het oppervlaktewater met imidacloprid, die een dodelijke bedreiging voor insecten vormt.

De Grauwe Gors is ook in Vlaanderen ten dode opgeschreven

Anno 2012 is de Grauwe gors (Miliaria calandra, Synoniem: Emberiza calandra) een zeldzame broedvogel geworden in Vlaanderen. Een schatting hield het in 2008 op amper 125-150 broedparen in Vlaams-Brabant en 100-125 koppels in Limburg. Elders in Vlaanderen wordt nog af en toe een zingend mannetje aangetroffen, maar de soort is er quasi uitgestorven. De afgelopen tien jaar is het aantal Grauwe gorzen met maar liefst 70% afgenomen. In Riemst, een voormalig bolwerk, viel het aantal broedparen zo maar even terug van 68 naar 15 broedparen. Daarmee kent deze zangvogel de sterkste terugval van alle Vlaamse broedvogels. Ook in Wallonië meldt men een sterke achteruitgang. De ortolaan Emberiza hortulana en de grauwe gors Miliaria calandra zijn al jaren verdwenen uit de landbouwgebieden in Nederland. Van de ortolaan is sinds 2005 al niets meer vernomen en vanaf 2008 is geen enkel succesvol broedgeval van de grauwe gors meer gemeld.

Het gebrek aan insecten weerspiegelt zich in de duizelingwekkende achteruitgang van gevoelige vogelsoorten op de Nederlandse rode lijst van 2004

Op de Nederlandse rode lijst van vogels staan alleen soorten die zich in Nederland voortplanten, dus geen overwinterende vogels. De rode lijsten worden eens in de 10 jaar bijgewerkt. De volgende vogelsoorten staan als 'gevoelig' op de rode lijst van 2004: Blauwe kiekendief (Circus cyaneus), Boerenzwaluw (Hirundo rustica), Brilduiker (Bucephala clangula), Gele kwikstaart (Motacilla flava), Graspieper (Anthus pratensis), Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata), Grote mantelmeeuw (Larus marinus), Grote zilverreiger (Casmerodius albus), Grutto (Limosa limosa), Huismus (Passer domesticus), Huiszwaluw (Delichon urbica), Kleine zilverreiger (Egretta garzetta), Kneu (Carduelis cannabina), Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiaris), Kramsvogel (Turdus pilaris), Matkop (Parus montanus), Middelste zaagbek (Mergus serrator), Oeverloper (Tringa hypoleucos), Raaf (Corvus corax), Ringmus (Passer montanus), Roodhalsfuut (Podiceps grisegena), Slechtvalk (Falco peregrinus), Spotvogel (Hippolais icterina), Steltkluut (Himantopus himantopus), Tureluur (Tringa totanus), Veldleeuwerik (Alauda arvensis). Verdere achteruitgang wordt bij de meeste insectenetende soorten waargenomen. Visetende soorten (zoals de grote mantelmeeuw, de grote en de kleine zilverreiger, en de middelste zaagbek) daarentegen doen het sinds 1990 opvallend goed.

De tapuit wordt binnen 30 jaar weggevaagd als broedvogel in Nederland

De Tapuit Oenanthe oenanthe is een zangvogel van droge duingebieden en heidevelden, waar het zich al rennend voedt met insecten op mozaïekpatronen van korte vegetaties en open, zandige plekken. Er wordt vooral gebroed in konijnenholen, houtstapels en boomstobben. De soort is hard op weg om te verdwijnen als broedvogel uit Nederland. Waren er rond 1980 nog tussen de 1.900 en 2.500 broedparen, in 2004 bedroeg de aantalschatting slechts 350-450 paar, en in 2005-2008 slechts 220 - 275 paar. In grote delen van Europa gaat het broedbestand van de tapuit hard achteruit (gegevens Birdlife International, zie bijlage).

De patrijs is binnen 30 jaar zo goed als verdwenen als broedvogel van de akkers en weiden in Groningen

De Patrijs Perdix perdix was vroeger een zeer veel voorkomende broedvogel van de akkers en weiden in Groningen. Dat is de laatste jaren rap veranderd. In nog geen dertig jaar verdween de Patrijs bijna helemaal. Van de duizenden broedparen bleven er in onze provincie nog maar enkele tientallen over. De laatste Patrijzen komen nu vooral nog voor op de akkers in het zuidoosten van Groningen. De achteruitgang van de Patrijs doet zich in heel Nederland en daarbuiten voor. Volgens de Vogelbescherming is de Nederlandse populatie sinds 1980 met 95% geslonken. Ook in België, Luxemburg, Frankrijk, Engeland, Ierland, Duitsland, Zwitserland en Polen is de soort ernstig bedreigd (gegevens Birdlife International, zie bijlage). Onderzoek heeft uitgewezen dat een van de belangrijkste oorzaken de intensivering van de landbouw is. Het gebruik van pesticiden leidde tot een vermindering van de voor kuikenoverleving zo belangrijke insecten.

Jonge huismussen verhongeren in de steden door een gebrek aan ongewervelde dieren

De Huismus (Passer domesticus) was tot voor kort een zeer algemene broedvogel in West-Europa. De eerste afname van de soort werd duidelijk op het platteland gedurende de jaren 1960, waar deze gepaard ging met de intensivering van de landbouw. In steden wordt sinds 1980 een achteruitgang van meer dan 75%, lokaal zelfs tot 90%, waargenomen. Momenteel wordt het best wetenschappelijk gefundeerde argument voor de teloorgang van de Huismus geleverd door onderzoekers aan de Universiteit van Leicester. Zij kwamen tot de vaststelling dat het 2de en 3de broedsel van Huismussen in sterk verstedelijkte gebieden vaak mislukte. De verhoogde mortaliteit bij de stedelijke pulli was te wijten aan verhongering, veroorzaakt door een gebrek aan ongewervelden, cruciaal als voedsel tijdens de eerste levensdagen van een Huismus. Pasgeboren musjes overleven de eerste dagen enkel op insecten. Een gebrek aan groen in de stad, het verdwijnen van kleine landschapselementen (houtkanten, struweel) in het buitengebied en het gebruik van pesticiden zorgen voor een tekort aan insecten. Hierdoor verhoogt de kans op sterfte bij de nestjongen. De jongen die overleven, kennen ook een lager lichaamsgewicht waardoor hun overlevingskansen de eerste 10 dagen lager zijn na het uitvliegen.

Harvard School of Public Health: Imidacloprid veroorzaakt sterfte van bijenvolken

Imidacloprid, een van de meest gebruikte neonicotinoide pesticiden, veroorzaakt sterfte van bijenvolken. Onderzoekers van de Harvard School of Public Health zeggen dat hun nieuwe onderzoek "overtuigend bewijs" levert voor het verband tussen imidacloprid en Colony Collapse Disorder (CCD). "Er is echt niet veel van dit bestrijdingsmiddel nodig voor een effect op bijen", zegt Alex Lu, universitair hoofddocent milieubiologie aan Harvard's Department of Environmental Health, "Minder dan wat er normaal aanwezig is in het milieu." Het Harvard team heeft de onderzoeksresultaten in het juni nummer van het Bulletin of Insectology gepubliceerd (bijlage). De gegevens van Lu et al. bewijzen dat de voor bijensterfte benodigde hoeveelheid imidacloprid lager wordt naarmate de blootstellingstijd toeneemt. Dit was in 2001 al aangetoond door de groep van Luc Belzunces in Frankrijk (bijlage).

De korhoen is bijna uitgestorven in Nederland - in 1976 waren er nog meer dan 400 paar

Het Overijsselse Nationale Park is de enige plek in Nederland waar de beschermde korhoen nog voorkomt. Gedeputeerde Staten besloot onlangs staatssecretaris Henk Bleker van Economie, Landbouw en Innovatie te vragen of ze met verdere reddingsplannen mogen stoppen. Omdat de korhoen een Europese beschermingsstatus heeft, moet het ministerie daarvoor groen licht geven. Er ligt nog een voorstel om extra hanen bij te plaatsen maar de kans dat daarmee succes wordt geboekt, is volgens de provincie zeer gering. Vorig jaar was nog een handvol hanen over. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hoopten nog op een ommekeer met de aanleg van akkers voor gevarieerder voedsel. Dat mocht niet baten. In 1949 waren er nog ten minste 2875 hanen van de korhoen Tetrao tetrix in Nederland. In 2002-2007 broedden nog slechts 15 - 23 paar in Nederland, terwijl dit er in 1976 nog meer dan 400 waren. Populatiedynamisch gezien bleek de beschikbaarheid van voedsel voor jonge kuikens, die van insecten leven, de sleutelfactor van de achteruitgang te zijn. De jonge kuikens sterven door voedselgebrek. Door onvoldoende aanwas konden daarom de meeste korhoenpopulaties de afgelopen decennia niet overleven.

11 Bestrijdingsmiddelen kwamen in 2011 normoverschrijdend voor in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in haar beheersgebied. In het onderzoek over 2011 zijn ruim honderd gewasbeschermingsmiddelen gemeten. Voor elk van deze middelen is er reden om aan te nemen dat ze mogelijk een probleem vormen in het gebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 44 bestrijdingsmiddelen zijn in 2011 aangetroffen. In Purmerend werden de minste stoffen (12) aangetroffen, in de Anna Paulownapolder de meeste (27). 11 van de onderzochte stoffen overschreden de geldende norm (Methyl-pirimifos, Fenoxycarb, Carbendazim, Imidacloprid, Dinoterb, Pirimicarb, Iprodion, Spinosad, Pyraclostrobine, Aldicarbsulfoxide, Diazinon). Twee van deze normoverschrijdende gewasbeschermingsmiddelen (Dinoterb en Diazinon) zijn in Nederland niet toegelaten.