Jonge huismussen verhongeren in de steden door een gebrek aan ongewervelde dieren

De Huismus (Passer domesticus) was tot voor kort een zeer algemene broedvogel in West-Europa. De eerste afname van de soort werd duidelijk op het platteland gedurende de jaren 1960, waar deze gepaard ging met de intensivering van de landbouw. In steden wordt sinds 1980 een achteruitgang van meer dan 75%, lokaal zelfs tot 90%, waargenomen. Momenteel wordt het best wetenschappelijk gefundeerde argument voor de teloorgang van de Huismus geleverd door onderzoekers aan de Universiteit van Leicester. Zij kwamen tot de vaststelling dat het 2de en 3de broedsel van Huismussen in sterk verstedelijkte gebieden vaak mislukte. De verhoogde mortaliteit bij de stedelijke pulli was te wijten aan verhongering, veroorzaakt door een gebrek aan ongewervelden, cruciaal als voedsel tijdens de eerste levensdagen van een Huismus. Pasgeboren musjes overleven de eerste dagen enkel op insecten. Een gebrek aan groen in de stad, het verdwijnen van kleine landschapselementen (houtkanten, struweel) in het buitengebied en het gebruik van pesticiden zorgen voor een tekort aan insecten. Hierdoor verhoogt de kans op sterfte bij de nestjongen. De jongen die overleven, kennen ook een lager lichaamsgewicht waardoor hun overlevingskansen de eerste 10 dagen lager zijn na het uitvliegen.

Harvard School of Public Health: Imidacloprid veroorzaakt sterfte van bijenvolken

Imidacloprid, een van de meest gebruikte neonicotinoide pesticiden, veroorzaakt sterfte van bijenvolken. Onderzoekers van de Harvard School of Public Health zeggen dat hun nieuwe onderzoek "overtuigend bewijs" levert voor het verband tussen imidacloprid en Colony Collapse Disorder (CCD). "Er is echt niet veel van dit bestrijdingsmiddel nodig voor een effect op bijen", zegt Alex Lu, universitair hoofddocent milieubiologie aan Harvard's Department of Environmental Health, "Minder dan wat er normaal aanwezig is in het milieu." Het Harvard team heeft de onderzoeksresultaten in het juni nummer van het Bulletin of Insectology gepubliceerd (bijlage). De gegevens van Lu et al. bewijzen dat de voor bijensterfte benodigde hoeveelheid imidacloprid lager wordt naarmate de blootstellingstijd toeneemt. Dit was in 2001 al aangetoond door de groep van Luc Belzunces in Frankrijk (bijlage).

De korhoen is bijna uitgestorven in Nederland - in 1976 waren er nog meer dan 400 paar

Het Overijsselse Nationale Park is de enige plek in Nederland waar de beschermde korhoen nog voorkomt. Gedeputeerde Staten besloot onlangs staatssecretaris Henk Bleker van Economie, Landbouw en Innovatie te vragen of ze met verdere reddingsplannen mogen stoppen. Omdat de korhoen een Europese beschermingsstatus heeft, moet het ministerie daarvoor groen licht geven. Er ligt nog een voorstel om extra hanen bij te plaatsen maar de kans dat daarmee succes wordt geboekt, is volgens de provincie zeer gering. Vorig jaar was nog een handvol hanen over. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hoopten nog op een ommekeer met de aanleg van akkers voor gevarieerder voedsel. Dat mocht niet baten. In 1949 waren er nog ten minste 2875 hanen van de korhoen Tetrao tetrix in Nederland. In 2002-2007 broedden nog slechts 15 - 23 paar in Nederland, terwijl dit er in 1976 nog meer dan 400 waren. Populatiedynamisch gezien bleek de beschikbaarheid van voedsel voor jonge kuikens, die van insecten leven, de sleutelfactor van de achteruitgang te zijn. De jonge kuikens sterven door voedselgebrek. Door onvoldoende aanwas konden daarom de meeste korhoenpopulaties de afgelopen decennia niet overleven.

11 Bestrijdingsmiddelen kwamen in 2011 normoverschrijdend voor in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in haar beheersgebied. In het onderzoek over 2011 zijn ruim honderd gewasbeschermingsmiddelen gemeten. Voor elk van deze middelen is er reden om aan te nemen dat ze mogelijk een probleem vormen in het gebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 44 bestrijdingsmiddelen zijn in 2011 aangetroffen. In Purmerend werden de minste stoffen (12) aangetroffen, in de Anna Paulownapolder de meeste (27). 11 van de onderzochte stoffen overschreden de geldende norm (Methyl-pirimifos, Fenoxycarb, Carbendazim, Imidacloprid, Dinoterb, Pirimicarb, Iprodion, Spinosad, Pyraclostrobine, Aldicarbsulfoxide, Diazinon). Twee van deze normoverschrijdende gewasbeschermingsmiddelen (Dinoterb en Diazinon) zijn in Nederland niet toegelaten.

Blootstelling aan neonicotinoiden tijdens de zwangerschap kan de ontwikkeling van de hersenen negatief beinvloeden

Baby ratten die blootgesteld worden aan nicotine tijdens de zwangerschap lopen meer kans op leerproblemen. Blootstelling aan nicotine tijdens de zwangerschap leidt tot een teruggang van volwassen stamcellen en een verandering in de synaptische plasticiteit in de hippocampus van het nageslacht, volgens nieuw onderzoek van de Universiteit van Alabama in Birmingham. Onderzoekers zeggen dat dit een mogelijke oorzaak voor gedragsproblemen kan zijn zoals ADHD (attention-deficit hyperactivity disorder), vaak gezien bij kinderen wiens moeder rookte tijdens de zwangerschap (bijlage). Een recente Japanse studie (bijlage) toont aan dat neonicotinoiden zoals imidacloprid zich bij ratten precies zo gedragen als nicotine. Dezelfde problemen kunnen dus ontstaan bij blootstelling aan neonicotinoiden tijdens de zwangerschap. Neonicotinoïde insecticiden gaan een binding aan met nicotinerge acetylcholine receptoren (nAChRs) die vrijwel onomkeerbaar is omdat deze stoffen door het enzym acetylcholinesterase niet kunnen worden afgebroken. Deze receptoren zijn betrokken bij cognitieve functies zoals concentratie en geheugen en spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel, die bij de mens grotendeels voor de geboorte plaats vindt. Prenatale blootstelling aan organofosfaat insecticiden, die indirect met nAChRs interfereren door remming van acetylcholinesterase, werd onlangs door verschillende Amerikaanse wetenschappers in verband gebracht met verminderde intelligentie bij 7-jarige schoolkinderen.

Bijenexpert Blacquiere et al. hebben in hun literatuuronderzoek belangwekkende publicaties volkomen genegeerd

De Wageningse bijendeskundige dr. Tjeerd Blacquiere en andere Nederlandstalige auteurs hebben onlangs de resultaten van een groot literatuuronderzoek gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Ecotoxicology (bijlage). De auteurs beweren in dit artikel alsmede in het dagblad Trouw van 27-02-2012 alle deugdelijke zogenoemde peer reviewed artikelen van de afgelopen 15 jaar te hebben uitgeplozen op aanwijzingen dat met name het gif neonicotine een hoofdrol zou spelen in de bijenkwestie. Blacquiere wil niets uitsluiten: "In de wetenschap kun je nooit zeggen dat iets onmogelijk is. Maar in al die literatuur die wij hebben geanalyseerd hebben wij geen enkele aanwijzing gevonden dat het gebruik van neonicotinen in het veld samenhangt met het verdwijnen van bijenvolken. In laboratoria is er wel degelijk een effect van deze middelen op bijen gezien. Logisch, zou ik haast zeggen. Het is immers een insecticide. Maar het verdwijnen van bijenvolken hangt op geen enkele manier samen met het gebruik van neonicotinen in het veld", aldus Blacquiere in het dagblad Trouw van 27-02-2012. Staatssecretaris dr. Bleker heeft op 27 maart 2012 een Nederlandstalige versie van de literatuurstudie naar de Voorzitter van de Tweede Kamer gestuurd (bijlage). Volgens de toxicoloog Henk Tennekes hebben Blacquiere c.s. het doel van literatuuronderzoek (een betrouwbaar en volledig overzicht te krijgen van de literatuur die over een bepaald onderwerp is gepubliceerd) flagrant geschonden door een aantal belangwekkende publicaties (bijlage), die tot nieuwe (en zeer verontrustende) inzichten over de risico's van neonicotinoiden voor ongewervelde dieren hebben geleid, volkomen te negeren. In de literatuurstudie van Tjeerd Blacquiere et al., die ook aan de Tweede Kamer is aangeboden, wordt vastgesteld dat de NOEL (no-observable-effect-level) voor imidacloprid bij 20 ppb ligt, maar de ontdekking van Tennekes toont aan dat zelfs een 100-voudig geringere concentratie (0, 2 ppb) nog sterfte binnen de levensverwachting van honingbijen veroorzaakt. De werkelijke risico's worden in Blacquiere's literatuurstudie dus schromelijk onderschat.

Bodembehandeling met neonicotinoiden breekt de voedselketen en brengt de afbraak van organisch materiaal in gevaar

De meeste bodemorganismen leven op of in de bovenste laag van de grond en werken gezamenlijk aan het recyclen van organisch materiaal (zoals bladafval en andere plantenresten, uitwerpselen, kadavers etc.). Bodemdieren zoals miljoenpoten, pissebedden en regenwormen op en in de grond verkruimelen organisch materiaal dat vervolgens weer gegeten wordt door springstaarten, schimmels en bacteriën en verder afgebroken wordt tot bouwstenen die dan weer beschikbaar zijn voor de plantengroei. Behandeling van de bodem met langzaam afbreekbare neonicotinoide insecticiden betekent dat ongewervelde dieren in de bodem zullen worden gedecimeerd waardoor de voedselketen in de bodem gebroken wordt. Uit recent onderzoek is gebleken dat neonicotinoiden veruit de giftigste insecticiden voor regenwormen zijn (bijlage). Recent is ook aangetoond dat neonicotinoiden het bacterieleven in de bodem negatief beinvloeden (bijlage). De afbraak van organische stof zal hierdoor in gevaar komen (bijlage).

Wetenschappers verdenken pesticiden er van nieuwe infectieziekten bij amfibieën, honingbijen, vleermuizen en vogels te hebben veroorzaakt

In het laatste decennium zijn er een aantal nieuwe infectieziekten geconstateerd die amfibieën, honingbijen, vleermuizen en merels hebben gedecimeerd. Steeds meer wetenschappers verdenken bestrijdingsmiddelen er van de eigenlijke veroorzaker van deze epidemieën te zijn. Vermoed wordt dat blootstelling aan lage concentraties van bestrijdingsmiddelen een aantasting van het immuunsysteem veroorzaakt waardoor de gevoeligheid voor ziekteverwekkers toeneemt. De recente vloed van infectieziekten begon bij amfibieën. Wetenschappers ontdekten de veroorzaker - een schimmel die Batrachochytrium dendrobatidis wordt genoemd - in 1998. Meer dan 1.800 species van amfibieën worden momenteel met uitsterven bedreigd en er blijkt een sterke correlatie met het pesticiden gebruik te zijn. Zes jaar nadat wetenschappers de schimmelaanval op amfibieën ontdekten, begonnen geheimzinnige infectieziekten honingbijenvolken te decimeren.

De rol van bestrijdingsmiddelen bij de verhoogde bijenvolksterfte is bewezen - en het is alleen maar de top van de ijsberg

Volgens de gegevens van het Nederlands Centrum voor Bijenonderzoek waren er in 2009 in Nederland ongeveer 7000 imkers die naar schatting 63.000 bijenvolken hielden. In 1985 waren er nog ongeveer 110.000 bijenvolken in Nederland. Het aantal volken honingbijen in Nederland is sinds 1985 dus bijna gehalveerd. De verwachting is dat het aantal bijenvolken in de komende jaren nog verder zal dalen. Chronische blootstelling van bijenvolken aan bestrijdingsmiddelen en met name aan de neonicotinoïde insecticiden (door besmetting van stuifmeel en nectar) is de oorzaak van de verhoogde bijenvolksterfte van de laatste jaren (die een bedreiging vormt voor de globale voedselproductie), zoals beschreven in een overzichtsartikel van de toxicologen Henk Tennekes en Francisco Sánchez-Bayo in het wetenschappelijke tijdschrift Toxicoloy (bijlage).

Blootstelling aan zeer geringe hoeveelheden van imidacloprid maakt honingbijen zeer vatbaar voor parasieten

Door twee onafhankelijke groepen (Alaux et al. in Frankrijk en Pettis et al. in de VS) is aangetoond dat blootstelling aan uiterst geringe hoeveelheden van het neonicotinoide insecticide imidacloprid (die bijna niet meer te meten zijn) honingbijen zeer gevoelig maakt voor de darmparasiet Nosema (bijlage). Deze onderzoeksresultaten sluiten aan bij de publicaties (bijlage) van de toxicologen Henk Tennekes en Francisco Sánchez-Bayo over de grote overeenkomsten in het dosis-werkingsprofiel van kankerverwekkende stoffen en neonicotinoide insecticiden. Bijgevoegd een overzichtsartikel van deze auteurs. Gevreesd moet worden dat een veilig blootstellingsniveau voor neonicotinoiden bij insecten en andere geleedpotigen in feite niet bestaat, en dat iedere hoeveelheid giftig is voor deze organismen.